Woordenlijst en doelen thema Feest september-oktober 2014

Doelen thema Feest!

Hiep hoep hoera! Het is feest in de groepen 1/2 van Wereldwijs. Ko is jarig. En alle kinderen mogen op zijn feestje komen. Dat is natuurlijk dolle pret. Want wat zou Ko op zijn feestje gaan doen, wat gaat hij trakteren en welke cadeautjes wil hij graag hebben? De klas moet natuurlijk ook mooi versierd worden. Speciaal voor Ko’s verjaardagsfeest bakken de kinderen iets lekkers, en knutselen ook een hoop! In de bakkershoek worden heerlijke taarten gemaakt en verkocht. Daar schrijven ze natuurlijk ook bonnetjes voor de klanten en de winkel heeft een heus uithangbord en prijslijst. We werken ook rondom de letter F van Feest.  Ze leren wat je zegt als je ergens binnenkomt en weggaat en als je iets krijgt of geeft. Ze ontdekken welke ingrediënten nodig zijn voor een gerecht, doen spelletjes met ballonnen en leren eerlijk delen. Maar natuurlijk is een verjaardag geen verjaardag zonder cadeautjes. En dus pakken de kinderen cadeautjes in en ervaren ze dat je helaas niet altijd krijgt wat je graag wil hebben… De kinderen helpen Ko bij de voorbereiding van zijn verjaardagsfeest. Heeft Ko genoeg stoelen voor zijn verjaardagsvisite? Is de tafel wel goed gedekt? Hoeveel kaarsjes moeten er op de verjaardagstaart van Ko en past de verjaardagshoed van Ko wel goed? Hoe groot moet het cadeaupapier zijn voor een cadeautje? Ten slotte tellen Ko en de kinderen vol spanning de dagen af tot de dag van het feest. Ook komen nog wat andere feesten aan bod, zoals Sinterklaas, Kerst, Pasen, bruiloft, geboorte van een kindje, Sint Maarten en feesten uit andere culturen. Welke tradities horen bij die feesten en wie viert welk feest en waarom.

Specifieke doelen

Mondeling taalonderwijs

1. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie,mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.

2. De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie,  het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren. 3. De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies en in een gesprek dat informaties of opiniërend van karakter is en leren met argumenten te reageren.

 

Lezen/schriftelijk onderwijs

4. De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve teksten, waaronder schema’s, tabellen en digitale bronnen

5. De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen

6. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het lezen van school- en studieteksten en andere instructieve teksten, bij systematisch geordende bronnen, waaronder digitale.

7. De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en te beoordelen in verschillende teksten.

8. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een brief, een verslag, een formulier of een werkstuk

9. De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten

 

Taalbeschouwing

10. De leerlingen leren bij de doelen onder ‘mondeling taalonderwijs’ en ‘schriftelijk taalonderwijs’ strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen

11. De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels.

12. De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder ‘woordenschat’ vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken

 

Rekenen

13.De leerlingen leren rekentaal te gebruiken (meeste, minste, veel, weinig).

14.De leerlingen oefenen met de telrij t/m 20

15.De leerlingen leren hoeveelheden t/m 20 vergelijken en tellen

16.De leerlingen leren meten door afpassen.

17. De leerlingen leren het onderscheiden van verschillende betekenissen van getallen bij het benoemen van onder andere aantallen, posities (de derde in de rij, huisnummers), tijd, leeftijd, gewicht, lengte, prijzen, kledingmaten en andere groottes

18. De leerlingen onderzoeken en opereren met vormen en figuren (bijv. vouwen), schaduwen, spiegels, patronen

19. De leerlingen verkennen en onderzoeken van meetkundige basisvormen (cirkel, vierkant, driehoek) en hun eigenschappen

 

Woordenlijst

 

Werkwoordenfeestvieren
trakteren
uitdelen
inpakken
uitpakkeninschenkentafel dekken
willen
wensen
krijgen
maken
opblazen
aansteken
uitblazen
ophangen
verdelen
geven
op bezoek/ op visite gaanjuichen

bedanken
beleefd zijn
onbeleefd zijn

feliciteren
verrassen
verlangen
bewonderen
opblijven

boffen
verwennen

tafel dekken
bakken
kneden
rollen
roeren
spuiten

 

 

 

 

 

 

 

 

Zelfstandig naamwoordhet verjaardagsfeest
de uitnodigingde envelopde postzegelhet adres

de afzender
de traktatie
de visite
de kalender
de versiering
de strik
het lint
de slinger
het vlaggetje
de ballon
de confetti

het servet

het bestek

de verrassing
het geheim
de pret

de taart
het gebak

de cake
het koekje

de taartschep
het kaarsje

de bakkerij
de banketbakker
de verkoopster
de etalage

de vitrine
de oven

de temperatuur
het deeg
het meel
het recept

het ingrediënt
de oven
de deegroller
de springvorm
het bakblik
de mixer

de zeef
het schort
de spatel
de ovenwant
de bakkersmuts
de  weegschaal
de garde
de maatbeker
het graan

de etagère

 

Overige woordenzalig
bijzonder
hartelijk
nieuwsgierig
dun – dik
smal – breed
kort – lang
klein – groot
langwerpig, puntig, rond, bolheet – koud – warmgenoeg

precies/ hetzelfde

evenveel

(te) veel/ weinig

bijna

meer, meeste
minder, minste
half, heel, leeg, vol
jongste, oudste

zoet (smaak)
zout (smaak)
Uitdrukkingen

–     Het feestvarken zijn.

–     Het feest is in het water gevallen.